|
Mutsen uit Marken, schorten uit Staphorst en oorijzers uit Urk. Het
nieuwe Klederdrachtmuseum in Amsterdam toont plattelandsfolklore
met een geschiedenis.
Honderd uren haakwerk zitten er in de Spakenburgse mutsjes. Zestig
spelden waren nodig om de ronde kap uit Marken in elkaar te zetten.
En de handtassen die bij veel streekdrachten werden gedragen, tellen
soms wel 30.000 kralen. Bezoekers van het vorige maand geopende
Klederdrachtmuseum kunnen hun hart ophalen aan dit soort weetjes
over oud-Hollandse kleding uit allerlei streken van het land.
Het Klederdrachtmuseum is gevestigd in een zeventiende-eeuws
rijksmonument aan de Amsterdamse Herengracht. De collectie omvat
kledij voor zomer en winter, huwelijk en rouw, zondags en
doordeweeks, kinderen en volwassenen, getrouwde en vrijgezelle
vrouwen.
Oprichtster Jolanda van den Berg komt zelf niet uit een streek waar
kraplappen, oorijzers en rijglijven het staatbeeld bepaalden. „Ik
heb de combinatie van stoffen in klederdracht altijd mooi gevonden,
evenals de verhalen en geschiedenis erachter”, vertelt ze.
Van den Berg is zich ervan bewust dat het einde van de
klederdrachttraditie in zicht is: het aantal dragers wordt
zeldzamer. „Maar ik wil niet dat ook de verhalen verdwijnen.”
Audiotour met accent
Oud-Hollandse dracht is volgens haar wel in streekmusea te zien,
maar een totaaloverzicht op één plek ontbrak vooralsnog. „Bij het
Openluchtmuseum bevindt zich momenteel alles in depot, en het
Zuiderzeemuseum toont alleen kleding uit de omgeving.”
Van den Berg koos bewust voor de hoofdstad, waar „de meeste mensen
komen die meer van Nederland willen zien. Toeristen die maar een
paar dagen in Amsterdam zijn, hoeven nu de stad niet uit om ook iets
van het platteland te zien.”
Museumbezoekers kunnen door de zeven ruimten een audiotour volgen
via een app. Voor mensen zonder smartphone is er een tekst op papier
beschikbaar. Zes kamers staan in het teken van de kleding uit een
bepaalde regio. Van den Berg heeft daarvoor een selectie gemaakt van
„de meest herkenbare en uitgesproken” traditionele streekkleding:
die uit Volendam, Marken, Hindeloopen, Staphorst, Spakenburg, Urk en
Zeeland.
In de aparte kamer staan vitrines met kappen: de Friese floddermuts
en Rijnlandse mopmuts, maar ook de lange kap uit Vlaardingen en de
keuvelmuts van de Zuid-Hollandse eilanden. Ook zijn daar oorijzers
te zien in allerlei soorten en maten – van hoekige gouden plaatjes
tot halve helmen.
Volendamse zeemansbroek
Vanaf volgende maand kunnen bezoekers zich ook laten fotograferen
in Volendamse dracht. „Die is het makkelijkst om aan te trekken”,
zegt Van den Berg.
In de Volendamse ruimte kunnen bezoekers nu al kennismaken met een
meisje in een pastelkleurig communiekleedje en een bruidspaar in
klassieke kleding. Om de rok van de bruid goed in plooi te krijgen,
werd deze na het plooien en inrijgen onder een matras bewaard. De
bruidegom draagt een zeventiende-eeuwse zeemansbroek met
waterafstotende pij-stoffen, vertelt een Volendamse vrouw –hoorbaar
aan het accent– via de app.
De meeste fragmenten zijn ingesproken door streekbewoners. Zo ook de
toelichting bij de klederdracht uit Hindeloopen – compleet met
gedichtje in de eigen taal van het Friese stadje.
Getrouwde vrouwen uit Hindeloopen bedekten hun hart met een
omslagdoek, om te laten zien dat hun hart bezet was. In hun kleding
zitten Oost-Indische bonten en stoffen verwerkt die VOC-schepen
meebrachten uit India. Vrouwen kochten de exotische stoffen in de
gouden eeuw als ze hun mannen ophaalden in de haven van Amsterdam.
De Hindeloopse kamer biedt uitzicht op twee schuilkerken in de
hoofdstad uit ongeveer dezelfde periode. Links die van de
rooms-katholieken, die eeuwenlang hun geloof niet openlijk mochten
belijden. Rechts de Singelkerk, waar leden van de doopsgezinde
gemeente hun toevlucht zochten.
Staphorster veiling
Een Urker man en vrouw hebben een plekje in de gang van het museum
gekregen. Opvallend is het kanariegele kant op de muts van de vrouw,
die zo wilde laten zien dat ze zich nieuw kant kon veroorloven.
Nieuw kant uit België was crèmekleurig. Urkers lieten daarom hun
kant bij de mutsenmaakster een beetje geel kleuren. Vroeger gebeurde
dat met thee, later met oker en met mangaanpoeder van de schilder.
Een andere wetenswaardigheid uit Urk: dames droegen muiltjes met
koperen ringetjes in de zolen waarin hun initialen stonden. Kreeg
een meisje verkering, dan liet ze vaak de naam van haar vriend in
de ene muil zetten, en haar eigen naam in de andere. Ging de
verkering uit, dan moest ze snel langs de schoenmaker.
Jongens droegen vaak net als meisjes rokken of jurken. Kleine
verschillen gaven het onderscheid tussen beiden aan. Zo was de
jongensschort uit Marken van blauw-witte batikstof, en niet –zoals
bij de meiden– gebloemd of geruit. In Spakenburg kregen jongens een
klapmuts op en meisjes een zwarte ”plummuts”.
Ook in Staphorst hadden jongens en meiden tot hun derde jaar vrijwel
identieke kleding aan. Alleen een rood koordje aan de rand van de
wollen mutsjes verraadde dat het er een voor meisjes was.
In de Staphorster kamer is een lijn gespannen, die vol hangt met
kleding en andere kleurige lappen. „Als er iemand was overleden of
stopte met het dragen van klederdracht, dan werd alles voor de
boerderij opgehangen ter bezichtiging. Daarna was er een openbare
veiling”, vertelt Van den Berg.
De initiatiefneemster kreeg voor het inrichten van de collectie hulp
van zo’n twintig verzamelaars en dragers. Zij kwamen naar de
hoofdstad om de originele kleding op de juiste manier bij de poppen
aan te trekken. Hun namen staan eervol vermeld op bordjes in de
kamers.
Spakenburgse rouwkledij
Een speciale ‘rouwgang’ hangt vol donkergekleurde stoffen. Bij zware
rouw –na het overlijden van ouders of echtgenoot– droegen
Spakenburgse vrouwen twee jaar lang dieppaarse kraplappen.
Vervolgens gingen ze over op maandenrouw, die vier maanden duurde.
Daarna volgde de zevenwekenrouw. Pas daarna kwamen bloemenpatronen
weer in beeld.
De rouwkleding in Marken kende maar liefst zeven stadia. Vrouwen uit
het voormalige vissersdorp hadden niet alleen speciale kleding voor
de periode na het verlies van een dierbare, maar bijvoorbeeld ook
voor doop en avondmaal. Omdat deze kledij slechts af en toe werd
gedragen, ging ze generatieslang mee. Zodoende is de dracht voor
speciale gelegenheden eeuwenoud.
Net als bij de Hindeloopense klederdracht heeft de visserij buiten
de landsgrenzen ook haar invloed laten gelden op de mode in Marken.
De patronen van de mutsen kwamen uit Schotland en van de
Shetlandeilanden, en het borduurwerk uit Scandinavische landen.
De traditionele kleding uit Walcheren, Arnemuiden, Zuid-Beveland,
Axel en Schouwen-Duiveland heeft een plek gekregen in één ruimte.
Negentig jaar geleden waren er nog dertien verschillende Zeeuwse
drachten. Zuid-Beveland is de enige streek in klederdrachtdragend
Nederland met een rooms-katholieke en een protestantse variant. Het
model van de mutsen verschilt, en in tegenstelling tot hun roomse
streekgenoten droegen protestantse vrouwen geen blauwe tussenmutsjes
om het kant mooi te laten uitkomen. Ook de versiering op de borst
was niet aan de protestantse Zeeuwen besteed.
|
|