|
Bevoegdheidsverdeling tussen de burgerlijke rechter en de
belastingrechter
CassatieBlog 2017-153,
geplaatst op 17 augustus 2017 door
Claire Wiltink
Uitspraak
Hoge Raad vrijdag 16 juni 2017 :
ECLI:NL:HR:2017:1103
Rederij Volendam-Marken Express B.V.
/ Gemeente Waterland
Het staat niet ter vrije bepaling van
partijen of de belastingrechter of de burgerlijke rechter
van een geschil kennis zal nemen. Alleen de belastingrechter
is bevoegd om over de juistheid van opgelegde aanslagen te
oordelen. De belastingrechter kan in dat kader mede nagaan
of een daaraan ten grondslag liggende overeenkomst
rechtsgeldig is op grond van het burgerlijk recht. In die
toetsing kan de belastingrechter ook
art. 3:40 BW
betrekken. Er bestaat dan ook geen grond voor aanvullende
rechtsbescherming door de burgerlijke rechter.
Feiten
Het gaat in deze zaak om de vraag bij welke rechter een
verklaring voor recht kan worden gevorderd dat de tussen
partijen gesloten fiscale vaststellingsovereenkomsten nietig
zijn in de zin van art. 3:40 BW. Een rederij heeft met de
gemeente twee fiscale vaststellingsovereenkomsten gesloten
over de heffing van toeristenbelasting. In de overeenkomsten
is onder meer de hoogte van de aanslagen toeristenbelasting
voor de jaren 2011 en 2012 bepaald. De rederij en de
gemeente zijn overeengekomen dat de rederij geen bezwaar en
beroep zal instellen tegen de aanslagen. Nadat de aanslagen
waren opgelegd en onherroepelijk vast waren komen te staan,
heeft de rederij bij de burgerlijke rechter een verklaring
voor recht gevorderd dat de overeenkomsten nietig zijn in de
zin van art. 3:40 BW.
De rechtbank wees deze vordering af. Het hof heeft het
vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft de rederij
niet-ontvankelijk verklaard. Naar het oordeel van het hof
heeft er voor de rederij een met voldoende waarborgen
omklede, gespecialiseerde rechtsgang opengestaan bij de
belastingrechter. Bij de belastingrechter kon een beroep
worden gedaan op de nietigheid van de overeenkomsten.
Belastingrechter is bevoegd
In cassatie klaagt de rederij dat alleen de burgerlijke
rechter bevoegd is te oordelen over de vordering van een
verklaring voor recht van nietigheid van de overeenkomsten
in de zin van art. 3:40 BW. Volgens de rederij heeft de
belastingrechter niet de bevoegdheid om de overeenkomsten te
toetsen aan de openbare orde, goede zeden of dwingende
wetsbepalingen als bedoeld in art. 3:40 BW. De
belastingrechter zou evenmin de bevoegdheid hebben om een
verklaring voor recht in dit verband uit te spreken.
De Hoge Raad acht deze klacht
ongegrond. De Hoge Raad benadrukt dat het niet ter vrije
bepaling van partijen staat of de belastingrechter dan wel
de burgerlijke rechter van een geschil kennis zal nemen.
Onder verwijzing naar zijn arrest van 21 april 2006,
ECLI:NL:HR:2006:AU4548
(Abacus/Staat) oordeelt de Hoge Raad vervolgens dat alleen
de belastingrechter bevoegd is om over de juistheid van de
aan de rederij opgelegde aanslagen toeristenbelasting te
oordelen. Dat geldt ook indien in geschil is of de aan de
aanslagen ten grondslag liggende overeenkomsten nietig zijn
op grond van het burgerlijk recht. De belastingrechter kan
namelijk in het kader van een beroep tegen een fiscaal
besluit mede nagaan of een daaraan ten grondslag liggende
overeenkomst rechtsgeldig is. In die toetsing kan ook art.
3:40 BW worden betrokken. Deze mogelijkheid heeft de
belastingrechter ook met betrekking tot een beding in een
dergelijke overeenkomst waarin wordt afgezien van bezwaar en
beroep tegen aanslagen bij de belastingrechter.
Hoewel het gesloten stelsel van rechtsbescherming in het
belastingrecht meebrengt dat de belastingrechter geen
verklaring voor recht kan geven, bestaat er in dit geval
geen grond voor aanvullende rechtsbescherming door de
burgerlijke rechter. Uit de stellingen van de rederij volgde
namelijk niet dat zij enig ander belang nastreeft dan het
ter discussie stellen van de aanslagen. Er heeft voor de
rederij kortom een met voldoende waarborgen omklede,
gespecialiseerde rechtsgang opengestaan bij de
belastingrechter.
De gemeente Waterland is in cassatie
bijgestaan door Hans van
Wijk en
Nicoline Bergman.
Beslissing van de Hoge Raad:
verwerpt het beroep van de
Rederij Volendam-Marken Express B.V.;
veroordeelt de Rederij in de kosten van het geding in
cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente
begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor
salaris, totaal € 3.056,34.
|
|